De wedervraag
De wedervraag
Lang geleden in een keizerrijk hier ver vandaan, woonde eens een monnik in een grot. Niemand wist hoe hij heette of waar hij vandaan kwam, wel dat hij antwoord had op iedere vraag.
Het bijzondere was dat de monnik altijd hetzelfde antwoord gaf. Of je nu vroeg of het een goed moment was om te trouwen, of die tweedehands ossenkar moest kopen, steevast antwoorde hij: ‘Wat moet ik daarmee?’ Je zou daarom denken dat al snel niemand meer het steile pad naar zijn grot beklom. Maar integendeel, steeds meer mensen zochten hem op.
Op een dag had de keizer zich net afgedroogd en gaf zijn keizerlijke handdoek aan een van zijn badnimfen, toen zij zei: ‘Wat moet ik daarmee?’ Normaal gesproken was de keizer na zo’n onbeschofte opmerking woedend geworden en had hij de nimf in het badwater verdronken. Maar iets in haar stem zei hem dat ze het niet zo had bedoeld.
De nimfen vertelden de keizer alles wat zij over de monnik wisten. Hij was eerst verbaasd, maar barste ten slotte in lachen uit, zo hard dat de slaven op het veld buiten het paleis het konden horen.
’s Avonds kon de keizer de slaap maar moeilijk vatten. Hij telde schaapjes, maar raakte bij schaap dertien telkens de tel kwijt. Want steeds opnieuw hoorde hij in zijn hoofd dat ene zinnetje ‘Wat moet ik daarmee?’ Eerder op de dag flapte hij het er zelfs uit toen zijn belastingambtenaren vertelden wat de opbrengsten waren.
Toen de keizer voor de zoveelste keer al uren wakker lag, schoot hij overeind en beval zijn bedienden zijn paard te zadelen en vertrok met tien soldaten de bergen in. Na een voorspoedige reis, waarbij slechts één soldaat in een ravijn stortte, kwam de keizer bij de grot aan. Hij stapte naar binnen en zag een fragiele figuur zitten die in gedachten leek. De keizer kwam meteen ter zake.
‘Ze zeggen dat je op iedere vraag, altijd antwoordt met de wedervraag: ‘Wat moet ik daarmee?’ Sinds ik dat heb gehoord krijg ik dat zinnetje niet meer uit mijn hoofd en slaap ik slecht. Dus vertel me, wat ik moet doen om er vanaf te komen? En waag het niet te zeggen: ‘Wat moet ik daarmee?’ want dan hak ik je kop eraf.’
Hoewel de monnik zag dat het zwaard van de keizer vlijmscherp was, luisterde hij onbewogen. Hij ademde rustig door en liet de stilte groeien. Totdat hij zag dat de keizer zijn ongeduld dreigde te verliezen. Toen zei de monnik: ‘Wat moet ik daarmee?’
Wat er op dat moment precies gebeurde weet eigenlijk niemand. In ieder geval vertellen eeuwen later de nakomelingen van de soldaten nog altijd dat de keizer eerst onbeweeglijk stilzat, daarna langzaam opstond en uit de grot stapte met een betraande glimlach. En de monnik zelf? Als bezoekers hem vroegen wat hij precies had gedaan dat de keizer zo was veranderd, dan glimlachte hij en zei niets.