Bordje

Bordje

Opeens staan ze in de berm langs het looppad achter ons huis. Een onbekende heeft daar twee bordjes geplant. Met een boodschap voor de plantsoenendienst: ‘Wilde Orchideeën! Niet! maaien’. Daarbij valt op dat het woord ‘niet’ is onderstreept en van een uitroepteken is voorzien, en een ‘a.u.b.’ of ‘s.v.p.’ ontbreekt. Het doet denken aan mensen die anderen iets verbieden, maar dat brengen als een verzoek. Een verzachtende uitdrukking die de kans op succes moet vergroten.

Een dag later zie ik dat een van de bordjes in het gras op z’n rug ligt. Een tragikomisch tafereel omdat het door mensenhanden gemaakte voorwerp nu tegen de bedoeling in het milieu ligt te vervuilen. Maar nog grappiger is dat er in geen velden of wegen een orchidee is te bekennen. Althans, ik zie ze niet.

Weken gaan voorbij. Dagen waarin het eerste bordje uiteindelijk verdwijnt, zijn tweelingbroer het wonderwel overleeft en de medewerker van de plantsoenendienst het stukje berm zowaar met rust laat. Zodat ik op een dag, op nog geen meter afstand van het overgebleven bordje, een heuse orchidee zie met prachtig paarse bloemen. Mijn hart maakt een sprongetje van vreugde.

Vierentwintig uur later verdampt mijn blijdschap omdat een onverlaat de bloemen van de plant heeft afgetrokken. Nog erger is dat de bruut de al half verlepte blaadjes bovenop het bordje heeft gestoken. Alsof de dader na het opsteken van een botanische middelvinger ook nog zin had in een trap na. Wie zoiets doet is in z’n hoofd behoorlijk ziek.

Eenmaal thuis doe ik enigszins ontdaan verslag van de moordpartij. Wat mijn vrouw eraan herinnert dat het hoog tijd wordt dat ik nu toch écht de groenbak ga legen, omdat de familie Fruitvlieg intussen aan de vierde generatie toe is. ‘En stop dan gelijk die vieze sokken van je die al dagen op de trap liggen in de wasmand’ voegt ze eraan toe. Op mijn bordje.