Ik schrik me een reanimatie als ik met mijn twee viervoeters langs de struiken bij het speeltuintje loop. Vlak voor mijn neus kiest een houtduif klapwiekend het luchtruim. Ik deins terug en roep uit: ‘Tyfusbeest!’ Niet dat het mormel zich er iets van aantrekt, maar het lucht wel op.
Na de schrik loop ik nog een tijdje te pruttelen. Te morren tegen God dat hij deze duivels schiep. Want zeg nu zelf, je hebt er alleen maar last van. Kan de Almachtige ze niet verbieden?
Om de noodzakelijkheid tot uitroeiing bij de Schepper te bepleiten heb ik goede argumenten. Dat de dakschijters na miljarden jaren evolutie nog steeds niet op tijd kunnen opstijgen, als ze dat überhaupt al doen. In een winkelstraat lopen ze voor je voeten, omdat ze zo nodig dat ene gevallen frietje willen meepikken.
Wat hen ook tot kandidaat nummer één voor het grote uitsterven bestempelt, is hun voortplantingsgedrag. Een nogal stuntelig uitgevoerde coïtus, die ons vaak ongevraagd recht in ‘t zicht wordt getoond. Openbare schennis van de eerbaarheid van heb ik jou daar.
En wat dacht het Opperwezen van het door de roekerroes te bouwen nest? Dat niet eens die naam mag hebben, want vaak is het niet veel meer dan een stel los op elkaar gegooide takjes, die ze dan ook nog het liefst neerkwakken onder je zonnepanelen. En wie mag die rotzooi opruimen? Precies.
Of de Here der heerscharen mijn verzoek heeft ontvangen en er gevolg aan geeft, is een kwestie van afwachten. Wat niet lang duurt, want bij thuiskomst zie ik dat mijn eerder op de dag door de wasstraat gereden (zwarte) auto is ondergescheten.